-- , I.L. 1423-1436 (1423-1443) Den Bosch Heer Arnt Rovers was een zoon van een zekere Rover Jans. Hij behoorde tot een familie uit Oss die waarschijnlijk verwant was aan de familie Die Rover (zie nr.339). Vermoedelijk stamde hij af van Johannes Roveri de Os die op 27 maart 1389 ziek op bed gelegen in zijn woonhuis in Den Bosch zijn testament overhandigde aan Peter Polslauwer (nr.318). Dit testament was door Jan Roverssoen zelf al op 28 december 1388 in het Middelnederlands opgesteld. In het testament vermeldt hij onder meer dat zijn vader Rover in Oss een altaar had gesticht. Jan maakte nu geld vrij om akten van confirmatie voor deze stichting te verkrijgen van de bisschop van Luik en van de aartsdiaken van Kempenland (den coerbisscop). Tevens moest uit zijn nalatenschap een misboek voor het altaar worden gefinancieerd en liet hij geld na om "een tafel te costigen diemen boven opten autair setten sal, van vyf gulden of dair omtrent, ende die tafel sal getekent syn in midden metten Vader, den Soen ende den Heyligengeest, ende aen d'een side Sente Jan Ewangelist ende die heilige vader Sente Anthonys, ende aen d'ander side Sente Maria Magdaleen ende Sente Barbair, in welker eer dat dat autair voirscr. gefundeert ende gesticht is". Verder bepaalde hij dat hij in de Bossche St.Jan begraven wilde worden, achterin het O.L.V.-koortje. Aan het kapittel van deze kerk liet hij 5 gulden na om zijn naam en die van zijn vrouw Lysbet in het obituarium te schrijven en jaarlijks een zielmis voor hen te lezen. De Minderbroeders, de Predikheren, de Clarissen en her Ghisebrecht, den capellaen van de St.Jan, ontvingen ieder ½ gulden om hem op hun dodenrol te schrijven en een jaar lang voor hem te bidden. Ook de pastoor van Oss moest hem in zijn boek schrijven en iedere zondag voor hem bidden. Nadat hij vervolgens erfcijnzen had nagelaten aan diverse kerkelijke en liefdadige instellingen in Den Bosch en Oss volgden de legaten aan zijn verwanten. 1) Op de eerste plaats reserveerde Jan Rovers lijfpachten voor een drietal bastaarden van zijn vader, te weten Peter, Heyn en Lysbet Rovers. De laatste twee waren door zijn vader verwekt bij een zekere Scouken die krachtens zijn vaders testament al een geldsom van 45 lichte schilden en een bed met toebehoren had ontvangen. Ze kreeg nu van Jan Rovers nog eens een geldsom wegens haar verdiensten en voor haar schapen ("ende dair sullen hoir scape mede betaelt syn"). Daarna volgen de lijfpachten voor zijn eigen natuurlijke kinderen: Coengonde, Jan Bele en Lysbet. Aan zijn broer Henric liet hij zijn harnas na dat deels nog bij de wapensmid lag: "syn harnasch, dats te weten syn beste pansier, een huve die tot Lemken plaetmekers is bi Onser Vrouwen poerte, met enen barbier, syn beengetuych ende een yseren huet." Zijn neef Ruef uit Son zou het borstharnas (pansier) krijgen dat hij had uitgeleend aan Geerlec Lucas soen in St.Oedenrode. Verder bezat Jan Rovers een hoeve en een rosmolen te Oss, een windmolen te Udenhout en diverse andere goederen te Oss, Kessel, Geffen en Haaren. Deze goederen liet hij na aan Moedel, de man van zijn enige wettige dochter Gertruyt. 2)
Zijn vrouw Lysbet zou het vruchtgebruik behouden van de goederen te Haaren waarvoor zij tevens een kooi schapen kreeg toegewezen. Deze Haarense goederen waren volgens het testament alle gelegen "ter Zantvoirt" bij "den Emelaer", welk laatste goed van hertogin Johanna van Brabant in leen gehouden door de familie Die Rover (zie nr.339). Jan Rovers, die aan deze familie verwant zal zijn geweest, hield zelf van de hertogin een gedeelte van "ter Zantvoirt" in leen dat na zijn dood verheven zou moeten worden door Moedel namens Lysbet. Verder blijkt uit het testament dat Jan ook de vorsterij en het schrijfambacht van Oss van de hertogin in leen hield. Deze zouden eveneens aan Moedel toekomen, met dien verstande dat Jans broer Henric tot zijn dood het schrijfambacht mocht blijven bezitten. Overigens mocht Moedel de door hem geërfde goederen niet vervreemden, tenzij hij gevangen of gegijzeld zou worden en losgeld nodig had. Na Moedels dood moesten de goederen op diens wettige kinderen vererven of bij ontbreken daarvan op Jans andere wettige erfgenamen. Moedel, wiens volledige naam was Goessen Moedel vander Donck van Oss, wapendrager, maakte zelf op 9 december 1441 in zijn woonhuis buiten Oss met instemming van zijn echtgenote jonkvrouw Gertruyt, dochter van wijlen Jan Roever, zijn testament ten overstaan van heer Jan Bardeyn van Oss (nr.33). Van dit testament is slechts een uittreksel bewaard met legaten aan het Groot Gasthuis en de Tafel van de H.Geest in Den Bosch. 3)
In Jan Rovers' testament van 1389 wordt zijdelings ook melding gemaakt van diens broer Arnoldus. Deze was hem nog 25 gulden schuldig wegens een rente "van sinen autair ende van synre costeryen". Arnt Rovers zal dus in 1389 rector zijn geweest van de kosterij en van een altaar in Oss. Volgens de aartsdiakenale registers was van 1400 tot 1405 een Roverus rector van de kosterij, terwijl uit de pauselijke registers blijkt dat kort vóór 8 juni 1426 een Arnoldus Rovers als koster van Oss overleed. Een Roverus, zoon van dominus Roverus, ridder, betaalde in 1405 ook een geldsom aan de aartsdiaken omdat de kapel van het Bossche Groot Gasthuis tijdelijk geen rector had. Vermoedelijk bezat hij het patronaatsrecht van deze kapel. De notaris Arnoldus Roveri Johannis was van 1419 tot 1421 rector van de Gasthuiskapel. Hij zal zeker tot dezelfde familie hebben behoord als bovengenoemde personen, maar op welke wijze hij precies aan hen verwant was blijft door het ontbreken van een vaste familienaam onduidelijk. Wel is met zekerheid bekend dat hij een broer Henric had. Op 2 mei 1426 verleende Gerit Marsman namens Heylwich sVroeden uit Mechelen, weduwe van Gerit Jan Gerits soens soen, ten overstaan van schepenen van Den Bosch een kwitantie aan heer Arnt en Henric voor een legaat dat aan Heylwich was nagelaten door haar man. Waarschijnlijk waren heer Arnt en Henric dus diens executeurs-testamentair. 4)
Verder wordt heer Arnt Rovers in de aartsdiakenale registers van 1438 tot 1442 genoemd als oom van vaderszijde (patruus) van de vicaris van de aartsdiaken van Kempenland. In 1438 wordt als diens vicaris genoemd de notaris Rolandus Roever de Os (cler. Luik, A.I.L.). Roland Roever, die misschien een zoon was van Henric, komt vanaf omstreeks 1437 voor als priester. Hij wordt achtereenvolgens vermeld als absent rector van het H.Kruisaltaar in Oss (1421-1445), absent rector van het Maria-altaar op het Bossche Groot Begijnhof (1421-1427), absent rector van de kosterij van Nistelrode (1427), openbaar notaris te Luik (1424), notaris van de aartsdiaken van Haspengouw (1424-1427), notaris van de aartsdiaken van Kempenland (1432-1437), kanunnik van de H.Kruiskerk te Luik (1433-1440), griffier van het Luikse gerechtshof (1437), vicaris van de aartsdiaken van Kempenland (1438-1449), absent rector van Eersel (1447-1451) en absent rector van Neeroeteren (1451-1453). Hij overleed op 1 oktober 1453 als kanunnik van de St.Pauluskerk te Luik en van de St.Servaas te Maastricht. 5)
De notaris heer Arnt Rovers wordt voor het eerst vermeld in 1400. Hij was toen nog subdiaken maar werd kort erna tot priester gewijd. Van 1400 tot 1419 verbleef hij doorgaans als waarnemend pastoor van dominus Johannes de Os te Lith. Behalve de kerk van Lith bediende hij hier in 1400 en 1418 ook het St.Nicolaasaltaar, waarvan dominus Marcelius Roveri (nr.342A) tussen 1400 en 1436 rector was. In 1405 werden beide beneficies door een ander bediend en verving heer Arnt heer Dirc Heym als rector van het St.Maria-altaar te Oss. Daarnaast bezat heer Arnt zelf ook steeds een beneficie. Zo wordt hij achtereenvolgens genoemd als rector van de kerk van Son (1400), van de St.Martinuskapel te Belveren in de parochie Haaren (1400-1419), van de kapel van het Groot Gasthuis in Den Bosch (1419-1421), van het altaar van St.Jan Evangelist, de H.Geest en St.Anthonius te Oss (1421-1427) en van de kerk van Blaarthem (1436-1443). In dit laatste beneficie werd hij opgevolgd door heer Dirc die Roever (zie nr.339). Heer Arnt, die in 1419 als officians van Lith nog tweemaal beboet werd wegens incontinentie, woonde vanaf dat jaar in Den Bosch. Hij was er rector van de Gasthuiskapel (1419-1421) en bediende zowel deze kapel (1419-1420) als het altaar van Maria Magdalena en St.Joris in het Clarissenklooster (1419) en het tweede altaar van St.Jan Evangelist en St.Clara in hetzelfde klooster (1436-1438). Heer Arnt was in Den Bosch tevens foraneus van de aartsdiaken van Kempenland voor het dekenaat Cuijk (1427-1428). In 1436 wordt hij nog als diens servitor vermeld. 6)
Tussen 1420 en 1423 werd heer Arnt ontvangen als kanunnik van de St.Jan. Op 3 mei 1423 resideerde hij van alle kanunniken nog het kortst in Den Bosch. Hij trad verder omstreeks 1437 op als executeur-testamentair van heer Jan Bont, vicaris van Rosmalen, en in 1441 van Wouter vanden Polbroeck. Ten slotte stelde heer Arnt tussen 1423 en 1436 als openbaar notaris in Den Bosch ook een zestal testamenten op, waaronder drie van begijnen van het Groot Begijnhof. Heer Arnt Rovers overleed op 5 juni 1443 en werd in de St.Jan vóór het altaar van de Eerste Mis begraven. Hij liet twee natuurlijke zoons achter: Arnt en Rodolphus(= Rover ?). Arnt wordt in 1437 als natuurlijke zoon van heer Arnt vermeld. Mogelijk was hij steenhouwer van beroep en had hij zelf ook een zoon Arnt die omstreeks 1472 leefde. Rodolphus wordt tussen 1433 en 1456 genoemd als natuurlijke zoon van heer Arnt die hem op 4 januari 1442 machtigde om zijn cijnzen en pachten te innen. Behalve de notaris heer Arnt Rovers komen in de veertiende en vijftiende eeuw nog tal van andere priesters met de zelfde naam voor. Daaronder is ook heer Arnt Jan Rovers, rector van Blitterswijk (1441-1453) en kleinzoon van de ridder Jan die Rover (vgl. nr.339). Diens verwant Gosuinus Rover was van 1421 tot 1437 rector van Blitterswijk en resideerde tussen 1430 en 1437 als kanunnik in Den Bosch. Een andere heer Arnt Jan Rovers wordt van 1468 tot 1487 genoemd als rector van het altaar van Maria, St.Catharina en St.Barbara in de St.Corneliskapel op de Vughterdijk in Den Bosch. Deze werd in 1470 tot priester gewijd en leefde nog in 1499. Een andere verwant, Johannes Rovers, filius quondam Roveri, huurde in 1485 voor een periode van 9 jaar het secretarisambt of "scrijfambacht" van een aantal plaatsen in het kwartier Maasland (Oss, Heesch, Berghem, Nistelrode, Lithoijen, Kessel, Maren en Berlicum). 7)
|
Noten | |
1. | Bijlage II 318.38, vgl. 195.2, 353.25; Vgl.: APB, St.Jan II, p.293 (7 okt.: Obitus Roveri de Os et Gheertrudis, eius uxoris); Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Van Oss", 184-188. |
2. | Bijlage II 318.38. |
3. | Bijlage II 33.1, 114.1, 318.38, vgl. 264.61 (1387: Heinric Rover en Goessen Moedel, zonen van Heinric van Mierle); Zie ook: APB, St.Jan II, Obituarium, p.42. |
4. | Bijlage II 318.38, vgl. 114.1; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 76, 92; Analecta Vaticano-Belgica, XIV 155-156 nr.422 noot 3; GAH, RA 1197, fo.280v (2 mei 1426). |
5. | Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 63, 71, 90, 150, 259; Poncelet, Inventaire ... Ste.-Croix à Liège, I clxvi; Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 29 nr.287, 512 nr.5053, VII 281 nr.2513; Analecta VaticanoBelgica, XIV 193 nr.520, 223 nr.583, 316 nr.852; Doppler, "Lijst der kanunniken", 74 (1938) 117; Bijsterveld, Laverend, II 613 nr.1965; RALI, Meerssen 12, p.21-23 (18 mrt.1424); Oorkonden ondertekend door Rolandus Roever als notaris ("pro domino vicario") en als vicaris van de aartsdiaken van Kempenland: AAB I, III.G.4 (regest 656) (20 okt.1432), VIII.K, Castrale kapel 20 (regest 733) (21 okt.1449); RANB, KDOG 1084 (regest 261) (17 juli 1440), 1089 (regest 240) (18 mrt.1437), 1091 (regest 253) (2 mei 1440), 1129 (regest 224) (30 sept.1434), 1130 (regest 282) (19 aug.1449); RANB, Comm.Breda, 1287 (18 juli en 31 aug.1436); ARAG, NDR.I 1390 (regesten 1494 en 1495) (30 apr.1444); Vgl. Nycolaus Rover de Bakel (cler. Luik, I.L.), notaris te Maastricht, 13 mrt.1348: RALI, Thorn, cartularium 1, p.132-139 (regest Habets 201); Henricus Rover (cler. Utrecht, A.I.), notaris [te Oudheusden], 30 sept.1462: Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 211. |
6. | Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 47, 72, 75, 80, 81, 92, 146, 150, 244, II xxii, 3, 4, 6; Bijsterveld, Laverend, I 188 nr.647. |
7. | AAB II, hs. Kievits, p.21; Bijlage II 5.64, 14.35, 342.1 t/m 342.7; GAH, RA 1194, fo.203r (27 juli 1424: Emond, zoon van Geerlic, zoon van heer Emond Rover, ridder, belooft aan heer Arnt Rover, kanunnik van de St.Jan, een geldsom te zullen betalen), RA 1197, fo.199v (21 juni 1426), RA 1203, fo.105r (13 aug.1433), RA 1204, fo.304v (21 aug.1434), RA 1208, fo.316v (2 dec.1437), RA 1211, fo.300r (11 febr.1441), RA 1212, fo.232v (4 jan.1442), RA 1218, fo.230v (11 jan.1448), RA 1226, fo.545r (5 juli 1456); APB, St.Jan II, Obituarium, p.169; Zie voor heer Arnt, zoon van Jan, zoon van heer Jan die Rover, ridder: GAH, RA 1220, fo.269v (1449/50), RA 1222, fo.235r (15 okt.1451), RA 1223, fo.57v (1452/53); Bijlage II 157.28; Frenken, Genealogieën, 49; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 6, 8; Bijsterveld, Laverend, II 622 nr.2068; Keussen, Die Matrikel, I 562 nr.59; Zie voor heer Arnt, zoon van Jan Rovers of die Rover: Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 96, II 268; GAH, RA 1237, fo.180v (14 mei 1468), RA 1251, fo.242r (1481/82), RA 1256, fo.357v (18 aug.1487); Bijlage II 5.86.1, 235.2, 246.22.1, 246.22.4; Vgl.: Reusens, Matricule, I 5 nr.1 (Arnoldus de Rover de Buscoducis, imm. 11 mrt.1454); Overige naamgenoten: Bijlage II 300.1 (1368: dominus Arnoldus dictus Rover, investitus ecclesie de Vechele), 300.2 (1374: idem); APB, St.Jan II, p.347 (27 dec.: Obitus domini Arnoldi dicti Rover, investiti quondam ecclesie de Erp, ...); Van Bavel, Regestenboek, II 74 nr.647 (2 febr.1375: Johannes van Engelen, natuurlijke zoon van wijlen heer Arnoldus Rover, investiet van Erp); OLVB 52, band 0, fo.76v (1380/81: testament van heer Aert die Rover); OLVB 49, fo.29v (Dominus Arnoldus Roover, presbiter, overl. 1420/21); Heer Goessen Rover: Bijsterveld, Laverend, 622 nr.2067; Bijlage II 157.21; Schutjes, Geschiedenis, IV 237; APB, St.Jan II, Obituarium, 261; Jan Rovers: GAH, RA 1254, fo.129v-130r (28 sept.1485); Een Johannes Roveri was in 1485 procureur te Luik en was in 1485 en 1495 notaris van de aartsdiaken, zie: Doppler, Verzameling, II 37-38 nr.645; RANB, KDOG 1257 (regesten 408 en 409) (26 okt.1485); SABNOG, Par.Boxm. 33 (regesten 15 en 16) (16 jan.1495). |
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 166